Niemand in de klas had een bril, hij wel, met van die dikke glazen.
Niemand in de klas had een leren aktetas met gespen, hij wel.
Niemand in de klas was slecht in sporten, hij natuurlijk weer wel.
Niemand in de klas werd overgeslagen voor een team, hij wel.
Iedere jongen uit zijn klas werd wel door een meisje leuk gevonden, hij niet.
Iedere jongen uit zijn klas mocht op het schoolkamp meehelpen bouwen aan de boomhut, hij niet. Stiekem noemde de anderen hem denigrerend: klassekneus.
Ze vergaten hem, hadden in al hun plezier geen oog voor zijn eenzaamheid.
Zo werd hij meer en meer een loner, liep alleen naar huis en zonderde zich af.
Zijn ouders vroegen hem wel eens hoe het op school ging met zijn klasgenoten en zo, maar dan wuifde hij het onderwerp weg met een: “Ja gaat wel best zo”.
Woensdagmiddag was zijn fijnste tijd van de week, terwijl de andere klassekinderen dingen onder elkaar deden ging hij naar de muziekschool.
Hij speelde cello, al van ienieminie kleins af aan had hij de liefde voor dit instrument opgevat. Hij repeteerde vaak en graag. Hij legde er alles in.
Als klasse-buitenbeentje had hij tijd zat om dit strijkinstrument te bespelen.
Door de jaren heen werd de klassekneus zowaar een talentje op zijn cello.
De cello werd zijn grote vriend, welke hem zijn stil verdriet deed vergeten.
De basisschool liep ten einde, hopelijk werden de tijden voor hem nu beter.
Op het afscheidsavondje deden alle kinderen iets waar ze goed in waren. Eigenlijk niets bijzonders. Ouders kauwden zich quasi geïnteresseerd door de avond heen. Behalve de ouders wiens kind de ‘beurt’ had. Deze veerden op en keken trots om zich heen, tevergeefs op zoek naar een glimp van bewondering. Ook de kinderen dachten bijzonder te zijn, maar dit bleek helaas ijdele hoop.
En toen was hij. De klas had schamper lachend naar zijn ‘rare’ koffer gekeken.
Onzeker om zich heen kijkend nam hij plaats op het gymzaalpodium, klemde het instrument tussen zijn benen en tegen zijn borst. Hij sloot zijn ogen en zette aan, de vibratie resoneerde door zijn lichaam, hij leek in trance te zijn, werd gedragen door zijn muziek. Het schuchtere jochie veranderde in een virtuoos. Hij versmolt met zijn grote vriend, ze speelden de sterren van de hemel. Monden vielen open, de andere kinderen keken niet begrijpend op, alle ouders werden plots wakker. Het applaus klonk in zijn bed nog lang na. Hij sliep glimlachend in. Tegenwoordig speelt hij als solocellist in concertzalen rond de wereld. Als klasgenoten hem op tv een staande ovatie in ontvangst zien nemen kijkt hij, al buigend, triomfantelijk in de camera, die klassekneus.
Tekst: Mink Out. Nieuwe bundel verkrijgbaar op: www.conckshop.nl
S.d. Cello Player. Judith Leyster (North Netherlandish painter) 1609 – 1660
Ja, eens op snelweg moet je toch een keer tanken nietwaar.
En wat doe je dan: je neemt een bamihap, een roze koek, melkie, Cola Zero en een bakkie cappuccino. Het kost een godsvermogen.
Das natuurlijk niet zo gek, want alsof rupsje-nooit-genoeg, lees de Staat, nog niet al zat geld van auto’s en benzine binnenharkt, wil ze ook nog eens flink verdienen aan het verpachten van de plek voor het tankstation.
Tis net als bij het café. Je kan wel klagen over de prijs van het ijskoude biertje, maar die moeten wel de kosten van de gehele exploitatie opleveren.
Nou ja, ga aan een picknicktafel zitten, zo’n bamihapje vind ik zalig, dus samen
met het minipakje melk, nog halfvol ook, is dit tussendoorsnackje zo weg.
Het bakkie cappuccino en de roze koek besluit ik al rijdend te nuttigen.
Er zit zo’n gat in het dashboard, moderne mensen zeggen cupholder, ik niet.
Zet hem dus in dat gat en dan de suiker er in, maar ja, er zit zo’n strak anti-lekdekseltje op. Tijdens het rijden zo’n deksel er af krijgen is geen sinecure, zeg maar een klote klusje, hetgeen mij en de anderen in levensgevaar brengt.
Maar weer van de snelweg af, suiker er in. Met het wel erg dunne en smalle roerstokje koffie en suiker mengen is net zo’n karwei als het deksel lichten.
Roer je rot zullen we maar zeggen. De beloofde gelukzalige koffietijd had, door deksel en roerstok, plaats gemaakt voor een intensief prutskwartiertje.
Even later zat ik met de vlam in de pijp en een roze koek door het kleine gaatje in het deksel, alsnog gelukzalig aan mijn cappuccino te lurken.
Hapje zoete koek en een slokje, ondanks het driftig roeren, bittere koffie.
Achteraf nog niet eens een gekke combi, suste ik mezelf tot tevredenheid.
In een paar teugen was de koffie op. Nu alleen het schuim nog dat zich, ook met optimale zuigkracht, lastig door de kleine deksel-doorgang liet zuigen.
Een 2e keer stoppen werd me toch wat al te gortig dus trok ik de barrière, tussen mond en het melkschuim, met mijn tanden van de beker af.
Fel plat Haags pratend maar weer een afslag genomen. Een T-shirt afdeppen met 120 km per uur is ook niet echt bevorderlijk voor de verkeersveiligheid.
Neen, dit mobiele koffieritueel wordt overduidelijk nooit meer ‘my cup of tea’.
Nou frequenteer ik vaak mijn geliefde Florencia voor mijn verlaat ontbijt.
Tot mijn schrik hadden ook daar de wiebelroerstokjes de macht gegrepen.
De dag erna lagen ze opvallend snel in de afvalbak. We roeren daar ons bakkie troost gewoon weer met een gespierde ijslolliestok, dat ontroert enorm.
Laatst sprak iemand aan de bar over een heuse knuffelpoes.
Ik spitste mijn oren, ben verzot op knuffelen en op poezen.
Neen, het betrof hier geen spetterend happy end verhaal.
Het ging dus niet over dat wat de mensheid doet voortbestaan.
Het verhaal handelde over een bloedserieuze knuffelpoes met een missie.
Er was een poosje geleden dementie bij zijn vader vastgesteld. De pijn werd “verzacht” omdat het proces zich bij hem in een zeer rap tempo voltrok.
Voordat ze het beseften had vaders tanende geest afscheid genomen.
Al wat restte was zijn verschijning, maar hij was er duidelijk niet meer bij.
Ja, als omgeving heb je nog regelmatig valse hoop, omdat je elk grassprietje dat tegen de voorspelde wind inwaait, driftig verheft als een verbetering.
Bij Den Ouden Neel begon dat ooit met het niet meer kunnen bedienen van het Nespressoapparaat. Wat is er nou makkelijker dan dat zou je zeggen. Toen ze, na verloop van tijd, in een overvolle HEMA, luidkeels ‘In een rijtuigje’ zong en als een diva de mensen met glazige ogen aankeek al was het geen winkel- maar haar operapubliek, viel ook bij mij het allerlaatste kwartje.
Ze zat echt gevangen in haar eigen bubbeltje en zou er nooit meer uitkomen.
We gaven haar uiteraard nog steeds alle liefde. Had wel het gevoel dat we op die manier zo af en toe toch nog wel een beetje in haar bubbel doordrongen.
Nou ja, om op die knuffelpoes terug te komen: das een mechanische poes die miauwt, beweegt en geaaid wil worden, speciaal voor demente bejaarden.
In de familie van mijn barhangster was daar toch een soort van discussietje geweest tussen de voor- en tegenstanders van het ‘vader in de maling nemen met een neppoes’. De ‘Voors’ wonnen en de neppoes werd realiteit.
Mooi in dit verhaal is dat vader zich maar al te graag in de maling liet nemen.
Hij werd dolverliefd op die interactieve poes. Hij bouwde met dat ‘ding’ een band op en het gaf nog aanleiding tot gesprek ook, eigenlijk wel goed toch?
De ‘Tegens’ likken hun wonden en geven toe dat het toch niet zo’n heel slecht idee was. Die neppoes maakt veel overuren en wordt bijkant doodgeknuffeld.
Ik vond het toen, voor Den Ouden Neel, niks. Wij hebben het niet gedaan, voelde niet goed. Beetje respectloos, maar ja, als het helpt, waarom dan niet. Zo’n knuffelpoes kost € 140. En je kan meteen minder op bezoek, snappie;-).
Tekst: Mink Out. Nieuwe bundel verkrijgbaar op: www.conckshop.nl
1876 Das Kätzchen (Old Man’s Treasure). Karl Gussow.
Toen ik laatst op het toilet van vrienden de krieltjes aan het afgieten was hoorde ik plots vogeltjes fluiten. Het had op deze manier iets weg van wildplassen in een natuurreservaat of zo.
Het fluitconcert kwam uit een klein kastje (Temu natuurlijk;-). Om dit te fabriceren waren wellicht 4 zwembaden met water gebruikt, dus kwam het niet echt ten goede van dat waar het naar klonk: ongerepte natuur.
Het paste perfect in de Conckelaer cafétoiletten, dus prevaleerde de liefde voor mijn horecabedrijf weer eens boven die voor het behoud van de natuur.
Bert Bril kwam na een wc bezoek op mij af lopen en sprak: “Ik word gek van die flierefluiters terwijl ik sta te pissen”. “Vind je het niet leuk”? vroeg ik.
“Neen, ik word er tureluurs van”. “Dan mag jij aan de linker kant gaan staan”. “Hoezo?” vroeg hij onnozel. “Nou, daar staan alle zeikers die niks leuk vinden”. sprak ik quasi serieus. Hij keek me aan met zo’n zigzag mondje en bestelde maar een pilsje. Er was weer ff een lichte en vermakelijke reuring geweest.
Op een feestje in de partyruimte houd ik vanaf mijn discobordes alles in de gaten. Ik taxeer mensen en naar gelang de avond verstrijkt probeer ik te kijken of ik het aan het juiste eind heb. Er stond er 1 bij met te veel eisen.
Het bloed onder mijn nagels weghalend door telkens, bij een volle dansvloer, haar narcistennummers aan te vragen waardoor de vloer leeg zou lopen.
Kostte wat moeite om ook haar discipelen af te poeieren, maar ik redde het.
En toen scheen, volgens haar, een discolicht “enorm” hinderlijk in haar ogen.
Met driftig wijzen en nekkensnijbewegingen probeerde ze me ertoe te bewegen het strijklicht, dat zeker geen verblindend effect heeft, te doven.
Mijn maat was vol, ik zette de muziek uit en had door de plotselinge stilte de volle aandacht. In plat Haags vroeg ik door de microfoon of ze een probleem had. “Jazeker, dat té felle licht schijnt constant knap irritant in mijn ogen”.
Ook bij dit mens pareerde ik: ”Dan mag u aan de linker kant gaan staan bij de andere zeikers”. Het was er uit voor ik er erg in had en ik vreesde afkeuring. Neen hoor: gelach, applaus en zelfs enkele thumbs up, vielen mij te beurt.
Blijkbaar hadden meer mensen haar vergaande ego-eisen opgemerkt.
Heb het links-rechts nummer van de Snollebollekes maar meteen ff ingezet.
Ze trok eerst ook een flink zigzag mondje, maar deed daarna toch vrolijk mee.
Had nog wat over links-recht politiek, maar er is helaas geen ruimte meer;-).
Hoewel het nog lang niet klaar is gaat deze column over een mensenleven. Ik kreeg zowaar een heus levensboek in handen.
Veel mensen schijnen, met zicht op de haven, zoiets te willen maken, wellicht om niet te snel te zijn vergeten. Of voor het nageslacht, zo van: zo heb ik het gedaan. Ook een goede reden toch, lijkt mij.
Hoe het ook zij, ik ben aan het boek begonnen en las het in 5 ‘adems’ uit.
De man wiens leven beschreven wordt heet John Winkel. Werd in 1933 te Den Haag geboren, lekker gewoon in de Hendrik Zwaardecroon (straat). Het was het 1e wat mij aansprak, een leven in de stad die ik herken als de mijne, das lekker lezen, al die herkenningspunten. Maar dan ff voordat ik er rondliep.
John maakte heel wat mee, zeker in zijn jongensjaren met de oorlog en zo.
Zo kreeg Jonge John de hongerwinter om zijn oren. Je kent de zwart/wit beelden wellicht. Hij was zo’n kind die de soepgamellen leegschraapte, met van die spillepootjes, uitgemergeld zonder schoenen. Hij overleefde: mazzel.
Ook maakte hij als jongetje het bombardement op het Bezuidenhout mee, hij woonde er immers. De grond en huizen schudden. Hij liep er en was doodsbang. Zijn straat lag net buiten het zwaarst getroffen gebied, maar toch werden ook zij ondergebracht bij boeren ergens achter Leidschendam.
Buiten veiligheid was daar ook eten, weer had onze Jonge John mazzel.
Hij groeide op en werd, net als zijn vader, kleermaker en een verdomd goeie.
Wat ik niet écht storend, maar ook weer niet zo mooi vond in het boek waren de verwijzingen, zo van: daar kom ik in het hoofdstuk “Mijn ouders” op terug.
Het waren er best wel wat en haalden de focus er bij mij een beetje af.
Maar wat verwacht je van een kleermaker die het moet hebben van precisie.
Zo’n man is heel zijn leven punctueel, dus denk je dan met dat boek van niet.
Voor de rest leek het leven van John wel op dat van een gemiddeld mens.
Ware het niet dat ‘Winkel’ een Joodse naam is en dat bracht onvermijdelijk consequenties. De vader van John hield zich schuil in de luwte van het huis. John’s moeder was niet Joods, dus de kinderen waren safe. Ondanks de Jodenvervolging kwam het gezin zonder kleerscheuren de oorlog door, mazzel. Maar toch, van de hele familie Winkel werden maar liefst 46 personen door de nazi’s gedood. Zo’n Levensboek, daar word je soms heel erg stil van.
Oude John, tis een mooi boek. Heb het met veel interesse gelezen, bedankt.
Ik ben een beetje een rare eend in mijn familie, ik doe dingen die de meesten van mijn bloedverwanten gewoon niet doen.
Volgens mij vinden ze het geen echt probleem. En als dat wel zo zou zijn, dan weten ze het verdomd handig te verbergen.
Zo luister ik graag naar klassieke muziek, ook wel naar andere soorten hoor. Van Mahler tot Hazes, waar Hazes dan wel onder aan de schuifladder staat.
Doet me denken dat ik ooit een vleugel, ja zo’n grote piano, bij het Venduhuis had gekocht. Met een karretje over straat naar de Breedstraat met als enige lastig te nemen hordes de tramrails in de Torenstraat, tis goed gekomen.
Met mij als trotse bezitter zou de buurman van boven, een ex-salonpianist op de Holland-Amerikalijn, wat licht klassiek en popmuziek komen spelen.
Na twee stukken vroeg Broer Ger of hij niet ff Andre Hazes kon doen. Het werd best een hele gezellige avond, maar de buurman was redelijk snel klaar.
Het moet wel passen natuurlijk. Een andere rare neiging van mij is het lezen van boeken, vindt mijn familie ook best, maar zij doen het haast niet.
Zeker niet de boeken die ik lees. Ik kies vaak moeilijke boeken met voeding voor de geest. Wanneer de keuze is gevallen laat ik ze niet meer vallen.
Zo was het onlangs Angela, een boek over de ex-bondskanselier van Duitsland.
Lastig doorheen te komen, maar ik had me voorgenomen: Wir schaffen das.
Zo las ik ook de verzamelde werken van Kafka, puur omdat ik wilde begrijpen waarom men daar zo mee dweept en wat het nou eigenlijk allemaal inhoudt.
Nou het klopte, het gaat over de ondoordringbaarheid van systemen zoals het recht, je komt er niet bij, uit en doorheen. Dit geldt trouwens ook voor het 1000 blz. tellende boek zelf. Ik heb het volbracht, maar vraag me niet hoe.
Wel heb ik mijn doel bereikt, ik snap nu echt wat men bedoelt met Kafkaësk.
Nog wat moeilijke boeken “in progress”: De verzamelde brieven van Vincent van Gogh. 7 delen in een prachtige doos, ben tot het eerste deel van boek 1 gekomen, ga nog wel een keer verder als ik niet meer kan werken denk ik.
Verzamelde werken van Gerard van het Reve. Ook een berg delen, blijf in het eerste boek hangen, maar wil ze toch gewoon helemaal uit hebben.
Wel veel boeken van Emile Zola gelezen en meerdere uit de tijd van de Belle Epoque, ook redelijk moeilijk, maar het sluit mooi aan bij mijn kunstinteresse. Probeer moeilijke boeken te ontwijken, maar eenmaal gestart moeten ze uit. Er zijn er die kappen met zo’n boek, maar das mijn semi-autistische eer te na.
Tekst: Mink Out. Nieuwe bundel verkrijgbaar op: www.conckshop.nl
Gustav Klimt, Schubert am Klavier (Schubert at the Piano) 1899, (Destroyed 1945).
Nou, deze week mag er zijn, of eigenlijk liever helemaal niet.
De begrafenissen vliegen me om de oren of het niets is.
Oude klant en buurman Ton. Nieuwe buurman naast de Conck, Nog niet eens op een overlijdensbare leeftijd. Niets aan de hand, ineens weg. Zo zit je aan de vergadering van de VVE en zo is het gedaan.
M’n zwager heeft, met veel tegenzin, ook het aardse voor het eeuwige geruild.
Dan Bert, een gozah die ik al vanuit mijn jeugd kende, kort ziekbed, klaar.
Gewoon vier in 1 week, en dan zo rond de Pasen, je zou er bang van worden.
Nou ben ik niet zo bang uitgevallen en zit ik zo langzamerhand wel in de hoek waar met enige regelmaat dit soort klappen vallen, maar vier in 1 week geeft wel stof tot overpeinzing. Het leek te wennen, maar dit was wel wat veel?
Als de ooievaar langskomt is het (meestal;-) feest, maar de onherroepelijke consequentie daarvan is dat Magere Hein je vroeg of laat weer op komt halen.
Het leven is een lening, je krijgt het en het wordt je ook weer ontnomen. Logisch natuurlijk, je raakt dierbare kwijt en dat doet pijn.
Het ís ook een sof dat het leven stopt. Hierin zijn we weerloos, das ff wennen.
Ik ben het ook niet eens met dit systeem, maar je doet er helemaal niets aan.
Het hoort er gewoon bij. Je moet er in godsnaam maar gewoon in berusten.
En dan alsnog die Paus ook, 1e Paas was hij er nog en de 2e Paas was hij klaar.
Vond het trouwens een tragische vertoning dat men zo’n zwaar zieke man nog een beetje over een plein in de rondte rijdt. Kan dat echt niet bevatten.
En dan die huilende mensen. Wellicht zult u mij een ongevoelige man vinden, maar waarom huilen, huilen voor het gemis van iemand die je denkt te kennen?
Begrijp me niet verkeerd, ik had wel wat met die man. Ik ben een heiden of woke gezegd een atheïst, maar volgens mijn cafébazen-inschattingsvermogen was het een aimabel mens. Deed echt zijn best er wat van te maken leek mij. Ok een beetje conservatief wat betreft LHBT enz. en levensbeëindiging en zo, maar bij die onderwerpen is het kerkelijk ijs nou eenmaal lastig te breken.
Ik denk wel dat hij een 1e barstje in dit steenkoude ijs heeft aangebracht.
En dan ook dat er hele volksstammen voor hem gaan bidden, waarom?
In de hemel komt zo’n Paus op zeker, daar hoeft men niet voor te bidden.
Zijn strijd is gestreden. Hij is er geweest. Wellicht kan hij nog een goed woordje doen voor die andere vier hierboven beschreven, dat zou fijn zijn.
Dit stukje is niet bedoeld om mensen te beledigen, tis gewoon mijn mening.
Tekst: Mink Out. Nieuwe bundel verkrijgbaar op: www.conckshop.nl
S.d. Episode uit het leven van Sint Franciscus van Assisi: De prediking tot de vogels. Giotto (ca. 1266-1337).
Daar ging ik dan met gezwinde spoed, als een koning ,door de Haagse verkeerschaos over de L v Meerdervoort richting café.
Ik kijk als een koning vanaf zijn troon neer op het gepeupel;-)
Mijn BMW motor heeft zelfs een naam: Black Beauty, naar de koffietent van een overleden vriend en omdat ze een zwarte schoonheid ís.
Er staat een file voor het stoplicht waar ik, zoals alle motorrijders, langs rij om vervolgens aan de zijkant vooraan te staan en als 1e weg te kunnen rijden.
Wanneer ik daar stil sta zie ik vanuit mijn ooghoek de voorste auto langzaam mijn kant op sukkelen tot zijn bumper bijna mijn been raakt.
Ik kijk om met een blik zo van: wat ben jij daar nou aant doen lijp.
Door de spiegeling op de voorruit kan ik de reactie binnen niet inschatten.
Het stoplicht springt op groen, en subiet zet de man zijn auto in mijn Black Beauty pronkstuk. Ik sla op zijn zijruit en gooi er wat Haags vocabulaire uit.
Hij stopt met pushen, ik probeer mijn zeer zware motah overeind te houden wat niet lukt. Een hevig stekende pijn in mijn hamstring is het gevolg.
Terwijl ik sta te tollen van de pijn tillen twee toegeschoten mannen de hulpeloze motor weer overeind. De dader staat om de hoek te wachten.
Zal de details van de afwikkeling niet noemen. Kleine schade. Nutteloze info.
Ik strompel het café binnen, de saté roept. Ík kan niet in de ziektewet.
Wel komt later op de avond Mies langs, vriendin en een heuse fysiotherapeut.
Vlug de gewonde horecaondernemer onderzoeken. Of ik maar ff plat op de vloer wil gaan liggen. Kreunen, knijpen, buigen. Zo te zien geen blijvende schade en geen blauwe plekken die zouden kunnen wijzen op spierscheuringen.
Dan begint het geneuzel, meestal de mensen van mijn leeftijd. “Ja maar je moet toch echt een stapje terug doen, je bent bijna zeventig”, dat haat ik.
Nou ja, die lul is toch zeker niet tegen me aangereden omdat ik “senior” ben.
Ik voel me nog best in staat om te doen wat ik graag doe, o.a. motahrijden.
Zolang ik van dat soort dingen kan genieten blijf ik het met veel plezier doen.
Ik hoef geen schoenlepel om me voortijdig in de kist te laten wringen.
Een beetje als jongeren die van een ander geen bandenlichter nodig hebben om ze uit hun adolescentie te wippen. Iedereen op zijn eigen tempo toch.
Twee dagen later trek ik bij het naar bed gaan mijn spijkerbroek uit.
Ik schrik me rot, vanuit mijn knieholte tot op mijn bovenbil zit een kolossale blauwe plek om heimelijk trots op te zijn. Zo’n aanrijding, het komt wel goed.
Nou, afgelopen week was het dan weer is zo ver, ik verjaarde. 68 geworden, ik loop naar de 70, een ware verjaarde bejaarde.
Het voelt een beetje eng, de tijd dringt. Hoe lang heb ik nog?
Rond zo’n datum denk je toch vaker over het einde der dagen van jezelf en het teruglopen van het soepel bewegen en andere ongemakken.
Als ik zo om me heen kijk valt het nog reuze mee, maar de tanden des tijds knagen langzaam maar zeker ook aan mijn ongekende mogelijkheden.
Laatst liep ik op mijn nieuwe anti-hielspoor-schoenen richting de binnenstad voor wat vertier. Ik zag twee jongetjes met een sublieme voet-balbeheersing.
Van grote afstand speelden ze elkaar, op een fenomenale wijze, de bal toe. Mede door die schoenen naderde ik de jongleurs met een flukse wandelgang.
Eén van hen zag me aankomen en gaf een haarzuivere voorzet, zodat de bal, met een pisboogje, over mijn schouder vlak achter me zou belanden.
Een vlaag van verraderlijke jeugdige overmoed overspoelde me. Dit deed me mijn leeftijd en de daarbij behorende stramheid voor een moment vergeten. Ik volgde de bal met mijn ogen tot achter me, spreidde mijn armen en tilde het onderbeen op om het ‘trapleer’ soepel naar de jongeren terug te hakken.
Al snel werd duidelijk dat deze beweging mij echt niet meer paste. In mijn hoofd zat deze ‘move’ verankerd, maar het lijf gaf me een dikke middelvinger.
Een regelrechte afgang viel mij te beurt. Ik had de kanskaart getrokken: Ga direct naar de gevangenis. Ga niet langs start. U ontvangt geen 20.000 euro.
Met motorisch gestoorde bewegingen gelijk een spasticus kon ik een flinke val ternauwernood voorkomen en hervond mijn alles geruststellende evenwicht.
Ik meesmuilde de jongens, flauw lachend, een excuserend zinnetje toe en verliet, als een snelwandelaar, deze plek van de beschamende confrontatie.
Zo zie je maar, je bent nooit te oud om te leren, gewoon rustiger aan doen.
Dinsdag mijn mannelijke trots maar weer wat opgekrikt met een flinke motorrit door de lage landen op de Black beauty, wat een machine zeg.
Na een verkleumde thuiskomst (speciaal jasje vergeten) en een heet bad voelde ik me weer als een jonge god. Zeg maar gerust: as strong as a mountain.
Nou, het verjaardagleed is weer geleden, op naar de zeventig dan maar.
Heb veel kroonverjaardagsfeestjes in mijn zaaltje: 30, 40, 50, 60 jaar, maar van 70 jaar waren er pas 2, die leeftijdsgroep doet er niet zo veel meer aan.
Nou, de derde party gaat plaatvinden hoor, en de enige 80e ook nog, toch?
En ineens waren ze daar dan, onaangekondigd, op controleronde. De NVWA of wat we vroeger plachten te zeggen: de Warenwet. Op een vrijdagmiddag, topdrukte, of ze ff rond mocht neuzen.
Gaat uw gang, ik heb niets te verbergen. Na een, voor beiden, geruststellend introductiepraatje trok de alleraardigste dame een witte jas aan en liep de zaak in. Het had iets van een wetenschappelijk project met enerzijds haar als de dokter en anderzijds de klanten als proefkonijnen.
Natuurlijk vond ze wat, t’was weinig, in de horeca is men altijd drukdoende, dus valt er wel eens iets tussen de wal en het schip. Twee waarschuwingen, de IJsblokjesmachine kon wel eens een extra schoonmaakbeurtje gebruiken en er waren problemen met allergenen. Geen lijst aanwezig en geen bord waar opstond dat men bij vragen over allergenen bij het personeel terecht kon.
Nou vragen mensen, die zoiets vrezen, toch wel hoe het zit met die allergenen lijkt me, maar alla de wet en zo. Ik zeg dan altijd, “niet aan beginnen, saté en hamburgers, hoeveel allergenen wil je in één hap allemaal binnenkrijgen”. Ik begin mijn vrije 3-daagse klusweekend, in de zon, met theedoeken vouwen.
Er wil een vrouw het terras op: “Ben gesloten mevrouw”. “Ja maar op deze app staat dat u open bent”. “Dat kan wel zijn dame, maar er zijn zoveel dingen die anderen in hun eigen voordeel verzinnen, dat kan ik niet allemaal bijhouden. Als u op onze site kijkt ziet u precies hoe het zit”. Ze wil gelijk hebben en begint een discussieprogramma met zichzelf als regisseur. Na wat blikken heen en weer vervolgt ze heftig orerend en gebarend haar (doodlopende) weg.
Wanneer ik na de grondige ijsblokjesmachineschoonmaak en nog meer klussen eindelijk mijn Black Beauty op de overdekte parkeerplek bij mijn huis zet, valt het me op dat deze garage zo heerlijk galmt en begin spontaan te zingen.
Met de koffiebruine stem van Lou Rawls zet ik aan: “You’ll never find another love like mine”. Ik vergeet mezelf en ben in mijn eentje gelukkig (beetje raar trouwens als je jezelf vergeet om dan nog steeds in je eentje te zijn:-).
Het galmt, ik jubel of het een lieve lust is, heerlijk om jezelf zo los te gooien.
Na deze enorme uitspatting loop ik bedeesd door de uitgang van de garage. Een applaus klinkt, 2 jongeren, stille getuigen van mijn exclusief live-concert. “Mooi gedaan meneer”, lachen ze met hun verdomd frisse jeugdbekken.
Ik glimlach terug, maak een lichte buiging en zeg: “Bedankt voor het applaus”. Ik been richting mijn huis en denk: dat applaus, dat kon ik wel ff gebruiken.