Met de stroom mee. Minks wekelijkse column 5-10-2016
Met de stroom mee. Minks wekelijkse column 5-10-2016.
In mijn eeuwig gevecht om op gewicht te blijven strijk ik regelmatig neer bij de poffertjeskraam op het Malieveld.
Vroeger doolden hier spiritusdrinkers, een soort junks die bij schaarste aan guldens voor normaal vuurwater, spiritus weg klokten.
Het enige zonovergoten tafeltje waar ik op af steven wordt, vlak voor mij, bruusk ingenomen door twee opvallend flukse bejaarden.
Aan de door hún verlaten schaduwrijke tafel gezeten werp ik ze een stuurse blik toe, een na-nanana-nana, lange neus grimas krijg ik, stante pede, terug.
Hordes merk-geklede kantoormensen lopen richting ‘Centraal’ huiswaarts. De Zeeman dragende minimumloners lopen tegen deze stroom in om schoon te maken wat de merkmensen na-laten.
Aan het tafeltje naast mij zit een oude Indo, op de voorkant van zijn cap prijkt een tank, met daaronder iets van Pantser Infanterie of zo.
“Mooi weer” opent hij het gesprek waar ik eigenlijk niet op zit te wachten. Ik kijk hem vluchtig aan en knik met een glimlach waarna ik weer in mijn boek duik. “Ja ziet u” gaat hij onverstoorbaar verder: “Ik heb als kind in het Jappenkamp gezeten, droom ik regelmatig van.
‘s-Nachts, zinken emmers om je behoefte te doen in een afgesloten slaapzaal, zal die penetrante lucht nooit meer vergeten. Strafappel: uren in de brandende zon staan, er waren er die het loodje legden.
Ja meneer, dat was niet makkelijk maar we hebben het overleefd.
We zijn naar Nederland gekomen in de jaren vijftig, met de M.S. Willem Ruys, de hutkoffer met familienaam staat nog op zolder”.
Al poffers prikkend was mijn interesse gewekt: “ Goh, en toen hier, een baan?” “Ja, bij defensie, eerst op kantoor en toen als internationaal leger fotograaf, erg veel ellende gezien, Libanon, Joegoslavië. Gek genoeg was dat fotograferen toch een soort van medicijn tegen mijn kamptrauma. Zoiets van dat ik niet de enige ter wereld was die vreselijke dingen had meegemaakt”.
Ik zag een randje traanvocht onderin zijn ogen verschijnen.
“En nu?” vroeg ik hem. “Ik woon in Delft, mijn kleinkinderen komen vaak, ben ik erg trots op, zijn nu ongeveer net zo oud als ik, toen ik in het kamp zat. Dan zie ik ze zo lekker onbekommerd en denk: toch blij dat ik het gered heb. Ik neem ze volgende keer maar eens mee, poffertjes, zijn ze gek op” sprak hij levenslustig.
Hij stond op, gaf me een hand en liet zich met de stroom meevoeren.
Tekstverantwoording: Mink Out.